“Nadra” Ik draai me op bij het horen van mijn naam. Mijn jonger zusje staat voor me met mijn moeder erachter. Mijn moeder laat haar handen rusten op mijn zusjes schouders. Ze zijn verweerd en er zitten overal barstjes in. Op haar linker hand loopt een groot litteken. Haar gezicht daarentegen is glad en mooi, met kleine rimpeltjes rond haar mondhoeken en ogen. Ze heeft volle lippen en haar neus is kaarsrecht. Haar ogen zijn goudgeel net zoals haar haren. Moeder draagt haar haar altijd in een knotje en één lok is grijs. Ik heb nooit begrepen waarom ik niet op mijn moeder of mijn vader lijk. Terwijl mijn ouders allebei blond haar hebben en soort van bruine ogen heb ik blauwe ogen en is mijn haar donkerkleurig. Mijn huid is eerder bleek en ik ben erg klein. Anna lijkt op niemand in het speciaal. Ze is ook donkerkleur van haar maar ze heeft groene ogen en ze is lang en mollig. Haar haar is een pony geknipt en komt tot op haar schouders. Ik schrik op van mijn gedachten als mijn moeder weer begint te praten. “Nadra, hou op met dagdromen.” Ik slaag mijn blik neer en kijk naar mijn voeten. Mijn moeder zucht. “Nadra ik wil dat je naar de winkel gaat voor mij.” Ze steekt haar hand uit en er verschijnt een papiertje in mijn blikveld. “Dit is wat je nodig hebt. In mijn jaszak zitten er wel nog een paar muntjes” Ik bijt op mijn lip om mijn moeder geen klap te geven. Of liever gezegd mijn zusje. Zij moet nooit iets doen en word altijd geprezen. En ik, ik moet alles doen en word altijd afgekeurd. Boos ruk ik het lijstje uit haar hand. Ik grom en draai me om weg te lopen. “Nadra...” Het is de stem van Anna maar ik luister niet. Ik graai in de jaszak van mijn moeder en neem de vijf muntstukjes eruit. Met een klap gooi ik de deur achter me toe. Ik been langs een paar mensen die stoppen met wat ze aan het doen zijn en me ongelovig aanstaren. Hun ogen zijn groot en hun mond hangt half open. Een geërgerde zucht ontsnapt uit mijn mond, wat de mensen naar adem doet snakken. Ik wring mijn handen in elkaar en loop door. Al die braafheid is niets voor mij. Maar Europa heeft zich lang geleden opgesplitst in 3 delen zodat de oorlogen zouden stoppen. Deel 1 maakt kleren voor de overige delen en hunzelf. Ze noemen zichzelf de Crowds. De Crowds zijn trouwens het rijkst. Ik ben nog nooit in hun stad geweest maar ze zeggen dat ze daar auto’s hebben en grote glazen gebouwen. Tribes zijn boeren die heel Europa van voedsel voorziet. Zij zijn Deel 2. Hun huizen hebben meer iets weg van boerderijen en ze verplaatsen zich met paard en kar. En dan heb je ons nog. De Droves. Wij zijn het armste deel en wij zorgen voor grondstoffen. Onze huizen zijn van een soort grijze steen gemaakt en we hebben geen tuin. Wij zijn Deel 1 en we verplaatsen ons te voet. Ik zucht nog een keer en blijf dan verstijfd staan. Een man komt op mij afgelopen. Hij is breedgeschouderd en redelijk groot. Ik krimp in elkaar. “De winkelstraat ligt volgens mij daar.” Ik volg verward zijn vinger en besef dan dat ik door te dagdromen een paar straten te ver ben gelopen. “Dankjewel”, zeg ik, maar het klinkt verwrongen. Ik draai me om en loop met gehaaste passen naar de winkelstraat. Mijn stap vertraagd zich automatisch als ik daar aankom. Het is niet groot. Aan mijn linkerkant is er een kapper, een slager en een bakker. Aan mijn rechterkant staat er een apotheker, een bloemist, een zuivelwinkel en daarnaast staat er een winkel die dieren verkoopt. Ik kijk op mijn lijstje.
- Melk
- 2 broodjes, wit
- 6 plakken vlees, rund
Ik loop naar de dichtstbijzijnde winkel. Daarachter staat een jonge vrouw. Ik kuch en ze draait zich om. “Hallo, waar kan ik u mee van dienst zijn.” De vrouw is best vriendelijk, maar zoals iedereen veel te beleefd. Ik onderdruk een grom en vraag om de 6 sneetjes rundvlees. “Dat is dan 1 callor.” Ik geef haar een muntje en neem het vlees aan. Er komt een walgelijke geur van dat me doet kokhalzen en er zitten vliegen op. Misselijk draai ik me om. Iedereen is het hier wel gewend dat het vlees niet zo goed is, maar ik kan er niet aan wennen, al woon ik hier al mijn hele leven. Ik loop met stramme passen naar de bakker en daar moet ik 3 callors geven voor de twee broodjes. Met het vlees en de twee broodjes in mijn hand loop ik de straat over naar de zuivelwinkel. Er staat een klein jongetje. Hij kijkt me ongeïnteresseerd aan. “Melk alstublieft.”, zeg ik beleefd. Hij bromt wat, draait zich om en neemt een pak melk van het schap. Met een bons zet hij het op de plank. “2 callors.” Ik kijk ongelovig van hem naar het muntje in mijn hand. “Maar dat is veel te veel, ik heb nog maar één callor.” Het jongetje knijpt zijn ogen tot spleetjes en neemt het pak melk weer weg. Ik schrik en graai naar de melk. “Nee wacht, wat moet ik doen?” Hij kijkt me onverschillig aan. “Geef een broodje en dan krijg jij de melk.” Ik kreun en geef hem het wit broodje. De jongen schuift het pak melk naar me toe. Mijn handen trillen boos als ik de melk pak. “Stom joch.”, mompel ik binnensmonds en wandel dan weg. Als ik thuis kom zal ik weer op mijn kop krijgen. Ik had gelijk. Wanneer ik thuis kom en mijn boodschappen op tafel leg komt Anna erbij staan. Ze is langer dan mij dus ik kan de hoeveelheid broodjes voor haar niet verstoppen. Zonder haar gezicht te zien weet ik dat haar mondhoeken zullen opkrullen wanneer ze merkt dat er een broodje mist en dat is ongeveer nu. Ik hoor haar grinniken. “Mama”, klinkt haar zeurige stem. Ik krimp in elkaar wanneer mijn moeder met wiegende heupen op ons komt aflopen. Ze gaat voor me staan, aan de andere kant van de tafel. Anna stapt achter me vandaan en loopt naar moeder toe. Mama kijkt me nieuwsgierig aan, blijkbaar heeft ze het nog niet gezien. Anna grijnst en wend zich dan tot moeder. “We moesten toch 2 broodjes hebben?” Ze draait zich terug om naar mij. “Of heb jij er eentje opgegeten?” Ik buig mijn hoofd. Een snakkend geluid en dan een vuist die op tafel beland. “Ga naar je kamer Nadra. Zonder eten.” Mijn hoofd gaat met een ruk omhoog. “Wat? Maar mam…” Ik kan mijn zin nog niet eens afmaken, want ze beveelt me zo door mijn zinnen door: “Nu.” Ik kijk van Anna naar mama. Dan sjok ik weg naar mijn kamer. Eenmaal daar vullen mijn ogen zich met tranen. Ik doe geen moeite om ze tegen te houden zodat ze over mijn wangen druppelen. Om mezelf te kalmeren zing ik een liedje. De film was nog van voor Europa zich opsplitste en alleen het liedje is ervan over gebleven. Vroeger zong moeder het altijd voor mij. Ik slaag mijn handen voor mijn gezicht en zing zo het liedje: “Flower gleam and glow. Let you power shine. Make the clock reverse, bring back what once was mine. Heal what has been hurt, change the fate’s design. Save what has been lost, bring back what once was mine. What once was mine.” Ik word weer rustig en het verdriet word vervangen door woede. Ik sta op en loop naar de muur. Ondertussen wrijf ik mijn handen droog aan mijn broek. Ik sta nu voor mijn blauwe muur. Hij is helemaal kaal en overal staan er vuistafdrukken. Op deze muur slaag ik als ik woedend ben. Ik grom naar de muur en net wanneer ik wil slagen gaat er een vlinder op zitten. Verbaasd laat ik mijn hand zakken. Er komt nog een vlinder naast zitten en ik kijk om me heen. Mijn raam staat niet open dus vanwaar komen ze dan? Wanneer ik terug naar de muur kijk deins ik achteruit. De muur zit vol vlinders en ziet zwart. Maar het gekste is wel dat de vlinders in een soort patroon zitten. De zwarte plek lijkt wel een deur. “What the…” Voor ik mijn zijn zin afmaak vliegen de vlinders weg. Ik volg hen met mijn ogen maar ze verdwijnen gewoon. Mijn blauwe ogen zijn groot van ongeloof. Ik werp een blik over mijn schouder naar de deur. Alles blijft stil dus kijk ik weer naar mijn muur. De muur is rood en de randen druipen. Ik buig me naar voren. Voorzichtig til ik mijn hand op en leg mijn vingers ertegenaan. Gillend spring ik weer achteruit. De rode kleur is dik en vochtig, het heeft een afschuwelijke geur. Ik moet me aan mijn bureau vastgrijpen om niet flauw te vallen. Voor mij, in mijn kamer, op mijn blauwe muur is er een poort ontstaan van bloed.