Dot liep over het koude gebied heen waar langzaam de lentewind waaide, door de bladeren van de bomen door het gras. Ze draaide zich met een ruk om, ze hoorde iets. Iets wat haar op de zeneuwen bracht, ze snoof de lucht op maar rook niks wat gevaarlijk was alleen maar de lentegeur van de doden bladeren. Van de strengen bladkaal, haar ogen glimden door de zon die langzaam te voorschijn was. Er was namelijk niks te doen, nergens op dit moment was er iets te doen alleen maar jagen waar ze voornamelijk geen zin in had. Waarom moest een poes zoals haar met dit weer gaan jagen?! dacht ze ontevreden. Ze staarden naar de horizon met verveelden ogen, ze wist waar ze zin in had en dat was prooien stelen van anderen omdat het kan. Dot ging zitten en boog haar licht oranje kop en hoorde stemmen, maar dat had ze haar hele leven al. Zelf kon ze wel niet praten met Starclan waar al die Clankatten het over hadden, maar met zichzelf altijd waren er stemmen in haar hoofd die wat zeiden. Die haar overnamen, die haar braken. Dot keek de hele tijd achter zich en keek in het rond, zelf nam ze de beslissing om op te staan. Met langzamen stappen zette ze zich voort over de lange kalen plekken en staarde naar de grond en volgde elke grasspriet die waaide mee met de zachte wind. Dot geloofde niet in de Starclan zoals de andere katten maar alleen in zichzelf, ze liep langzaam door met vermoeide ogen door de verveling van haar en dagen dat ze liep. Dot stook haar snuit in de lucht en ging in jachthouding, ze moest wat eten en besloot wat te gaan jagen. Haar ogen tuurden over de straken velden, ze nam een hap lucht en zag uiteindelijk dat er in de verte een beestje in de verte was. Ze wist niet wat dus ze ging er maar voor, ze sprinte erop af zonder wat er was aan de andere kant. Toen Dot er uiteindelijk was keek ze even en werd ze stil ze sloop veder, Ze stopte met sluipen en wachte op het juiste moment.