Het kamp was vredig en de katten deden hun normale gang van zaken. Iedereen was gewoon bezig met jagen, patrouille, praten tongen en voor elkaar zorgen. Het was een gezellige boel en in het midden was de leaders den te vinden. In den lag een grote kater nog rustig te slapen, hij was niet echt meer de oude. Zijn vacht was dof, nagels gespleten en hij begon grieperig te worden. Hij was zijn oude flair verloren en zijn ogen stonden vaker moe en wazig dan wijs en helder. Hij miste het verleden, zijn oude vrienden, ouders en had geen oog meer voor de toekomst. Wat was hem gebeurd, waar was de trotse clanleader die de clan ooit had gekend. Katten keken hem vaak vreemd aan als hij door het kamp liep, áls hij zijn hol al uitkwam. Hij kwam amper meer van zijn nest en zorgen, gedachten en verdriet hield hem in zijn greep. Hie sliep maar kreunde af en toe. Een traan gleed langs zijn linker wang, het zag er triest voor hem uit.
Het was doodstil in het hol en oppeens leek de tijd heel even stil gezet te worden. In een fractie van een seconde leek hij een soort evaluatie onder te gaan. Niemand had het in de gaten, niemand kon het zien. Een soort gloed omhulde hem en alleen hij wist wat er in zijn kop afspeelde.
Even later opende hij zijn ogen, niet langer uitzichtloos maar helder en rechtvaardig zoals ze ooit waren geweest. Hij kuchtte even en bewoog met zijn neus. Stormstar hief zijn kop en keek het kamp in, hij genoot van het zien van de katten. Hij ging zitten en zwaaide met zijn weer glimmende vacht. Hij likte over zijn poot, tot hij een schaduw binnen zag komen. Zijn ogen nieuwsgierig en helder keken ze naar zijn kleindochter. "Stormstar?" Mompelde ze zachtjes. Hij glimlachte vanuit het duister van zijn hol. Hij kon haar zien in het licht, een schok viel over hem heen. Het jonge kitten snoetje die hij ooit had geadoreerd had plaats gemaakt voor een serieus maar vriendelijk volwassen warrior gezicht. In de tijd dat hij was afgetakeld, was zijn ontzettend gegroeid en ze was werkelijk prachtig. Hij kon niet geloven dat hij haar ooit als kitten tussen zijn tanden had gedragen. "Heb je zin om te gaan jagen?" Vroeg ze zacht. Enkele minuten geleden, had hij nee gezegd omdat hij zich daar te beroerd voor voelde. Zijn botten zeer zouden doen en dat hij geen puf er voor had. Nu, na 'haar' weer gezien te hebben, kon hij de hele wereld aan. Hij kwam met opgeheven kop de schaduwen uit. Triomfantelijk keek hij naar Breakingdawn met een tevreden glimlach. ''Maar natuurlijk, mijn lievelings-kleidochter!'' sprak hij met ingehouden vrolijkheid. Zijn ogen sprankelde en hoe sloeg met zijn staart, tijd terug dat het zonder pijn ging. Hij gaf haar een liefdevol kopje toen hij met weer krachtige passen naar haar toe was gelopen. Hij sloeg met zijn staart om haar oren en hij lachte. ''Kom, laten we kijken of deze oude sok je nog wat trucjes kan aanleren.'' Hij liep de den uit en begroette de zon met een genietende glimlach. Hij liet een lage mauw horen over het kamp, alsof hij leek te melden dat alles weer goed ging. De katten keken om en ze lachte, verrast, verbaast, blij en opgetogen. Hij sloeg tevreden met zijn staart en keek naar Breakingdawn die hij wenkte. Toen hij door het kamp liep begroette hij sommige katten met een knikje met Breakingdawn aan zijn zei. Sommige poezen keken jaloers naar haar. Hij begreep wel waarom, jaloers op haar schoonheid. Ze liepen het kamp uit.