De wind waaide guur door de bomen. De winter had haar kans gegrepen om het hele gebied in schitterende sneeuwvlokken te bedekken. Snow white hield van dit seizoen. De winter was haar seizoen. Waarom? Nou, omdat ze wit was natuurlijk. Haar wintervacht kwam goed van pas in dit landschap. Met haar staart in de lucht liep ze door de bossen. Het gebied rook naar verschillende katten en poezen, maar ze had er nog geen één gezien. Misschien ook maar beter. Snow white had het niet zo op company. De maan leidde haar de weg door de bossen. Ze keek op naar de sterren en grijnsde even. Zo snel als haar pootjes haar konden dragen renden ze door de bossen. De wind draaide en Snow white stond abrupt stil. Rook ze nu een vreemdeling? Dichtbij? Snow white snoof nog een keer. "Hm," mompelde ze zachtjes. Zou ze gevolgd zijn? Al die tijd? Ze schudde haar hoofdje. Ze werd paranoïde van deze plek! Ze zette haar reis weer voort. Al gauw kwam ze op de plek aan. Ze mindere haar vaart en stond toen stil bij het meer. Het meer was inmiddels dicht gevroren, maar het zag er nog steeds even mooi uit als vroeger. Ze glimlachte van oor tot oor. Ze keek weer naar boven en zag dat de maan haar toe lachtte. Ze knikte. "Dankjewel," zei ze zacht. Ze sloeg haar pluizige staart rond haar lijf en haalde diep adem. Ze wilde alles ruiken van deze plek. Ze was hier geboren en getogen. Het heeft zo lang geduurd voordat ze het eindelijk gevonden had, dat ze van plan was nog even te blijven. Na een tijdje in de sneeuw te hebben gezeten stond ze op en liep een rondje om het meer heen. Hier en daar kon je zien dat het meer nog niet een en al ijs was geworden. Bij een mooi stukje stopte Snow white en liep naar het water toe. Ze nam een paar verfrissende slokken. Dat kon ze wel gebruiken na die lange reis. Ze vroeg zich af of haar ouders nog leefden. Hoogstwaarschijnlijk zouden die al lang overleden zijn. Na de bos brand was er niks meer overgebleven van haar familie. Ze zuchtte diep. Ze had zo gehoopt dat het anders was gelopen haar leven. Maar nadat ze haar familie uit het oog was verloren, was ze maar gaan rondzwerven. Ze was alles kwijt geraakt. Snow white ging weer zitten en keek naar de maan. Een sluimerwolkje schoof er voor. Het gebied werd een stuk donkerder zonder het licht van de maan. De maan en de nacht waren haar enige vrienden geweest. Ze zuchtte nogmaals en keek treurig in het water. Ineens hoorde ze iets. Ze spitste haar oortjes en keek achterom. "Wie is daar," riep ze. Haar staart werd dik en haar haren stonden overeind. "Laat je zien!," schreeuwde ze boos. Ze kreeg geen gehoor. Ze bedaarde een beetje. Op nieuw hoorde ze het geluid en er sprong een konijn uit de bosjes. Snow white haalde opgelucht adem. Het konijntje hupste wat heen en weer. Snow white had eigenlijk wel honger gekregen. Zou ze in staat zijn dit beestje te vermoorden? Haar instinct nam het over. Ze duwde haar lichaam zo dicht mogelijk tegen de grond. Haar staart zwiepte heen en weer en haar ogen waren zo groot als knikkers. Het konijntje had Snow white nog niet gezien en kwam steeds dichterbij. Snow white schoot naar voren en beet het beestje in het nekvel. Het was opslag dood. "Sorry," zei Snow white en begon het beestje te verorberen. Snow white was op dit moment in een goede positie om belaagd te worden, maar ze was altijd op haar hoeden. Ze hoorde niks en de wind stond de andere kant op. Haar geur werd de andere kant opgeblazen over het meer heen. Niemand zou haar kunnen vinden. Of wel?