1. Geboren.
Het was nacht, de maan was tussen de wolken te zien. Terwijl de regen naar de aarde viel, en verder stroomden via de groene bladeren van de eik. In het maanlicht was iets te zien, een spookachtig kasteel. Dat er vertalen bij lag. De regen stroomden langs de muren, waar vele gaten in zaten, wat ook voor het oude dak gelde. Het kasteel was nou geen plaats om in te wonen. Het was onmogelijk om het geval te kunnen opknappen. En geen mens zal er in wonen, geen mens. Maar wel iets anders. Opeens kwam er een gestalte langs, niet de gestalte van een mens. Maar een poes, een pikzwarte poes. Die door de regen rende, haar vacht plakte aan haar. En liet tonen hoe mager ze was. In haar gezicht, en haar poten. De botten staken bijna uit. Maar de buik was juist dik, maar niet zo zeer van het eten. De poes was al blij, dat ze genoeg eten had gekregen. En nu rende ze naar het vervallen kasteel, waar ze vlug in trok. Ze was binnen, haar ren ging over een in rustig pas. En het maanlicht liet een witte poot zien. Haar enige witte poot. Hij was helemaal wit. Maar het was een bescherming, voor haar. En haar krachten, zaten er in. De poes liep te zoeken, naar een droog plaatsje. Maar steeds was er wel een lek in het dak, het lukte haar niet. Ze wou de moed al op geven, tot opeens haar poot doorzichtig werd. De poes staarde naar haar poot, waar de volgende woorden in stonden. ‘’Niet hier moet je zijn. Maar in de schuur,’’ De poes had het geluk dat ze kon lezen, iets wat alle toverkatten leerden. En volgde de raad op, door naar buiten te gaan. Intussen was haar poot weer gewoon wit, en niet meer doorzichtig. De poes vond het schuurtje, waar geen lek in zat. En ging naar binnen, in het schuurtje lag stro. Wat aan gaf, dat het werd gebruikt. De poes moest op haar hoede zijn. Maar opeens kon ze niet meer, ze moest gaan liggen. Vlug liet ze zich vallen in het stro, en kreunde zachtjes. Ze trappelde, alsof ze vast zat. Maar het was gelukkig iets anders. En uit haar lijf, kwam er een klein rood kittentje. Dat zoekend naar zijn moeder zocht, en haar vond. De moederpoes likte het vlug schoon. En bracht het naar haar tepels, waar het gretig begon te drinken. Opnieuw werd er een kitten geboren, een zwart poesje. Met een wit oog. Het leek net of ze haar moeder aankeek. Maar haar blik ging vlug weer weg, de moederpoes likte haar schoon. En zette haar ook bij de tepels neer. De kitten begon meteen te drinken. De regen was opgehouden, hoorde de moederpoes. En de laatste kitten werd geboren. Een grijs katertje. De moederpoes herhaalde wat ze bij de andere kitten,s deed. En ging goed tegen ze aan liggen. Terwijl ze in slaap viel. De kitten,s vielen ook in slaap. De zon scheen al, toen de moederpoes haar ogen opende. En ze stond meteen op. Even vergat ze wat er was gebeurt, en de kitten,s die tegen haar aan lagen. Vielen op de grond. Gelukkig in het stro. De moederpoes liep geschrokken op ze af. En likte ze vlug. ‘’Oh hemel,’’ zei ze. En probeerde in tussen de rode te pakken. Opeens kwam er iets in haar op. Terwijl ze de rode kitten bij de andere twee weer neer zetten.
Ik geef en andere keer meer infomatie. Geen tijd nu.