Langzaam zette hij de ene poot voor de andere. Vroeger kon men hier prooien vinden, en zelfs de slechtste jager kon hier wel iets buitmaken. Nu lag dat anders, het voedsel was schaarser, en ze waren steeds meer aangewezen op de voorraden die ze in het verleden hadden aangelegd. Zachtjes verschool hij zich, om niet op te vallen voor eventuele proefdieren aan wie hij zich zou kunnen verraden. De strijd was nog niet gestreden. Hij moest en zou zijn nieuwe clan tonen wat hij in zijn mars had. Hij moest hun respect winnen, en momenteel kon niets dat beter doen dat het vinden en vangen van een prooidier. Langzaam liep hij naar de andere kant. Het was gewoon hopeloos. Er was in de verste verte geen proefdier te bespeuren. Zelfs de kraaien, die hier vaak hun rottende, stinkende geur verspreiden waren nu nergens te bespeuren. Graveyard, had van zijn ouders, mogen ze rusten in vrede geleerd dat de winter hard, koud en eenzaam kon zijn, maar Graveyard had zich zoiets als nu nooit kunnen inbeelden. Het was zo ijzig koud dat stenen spleten. Alle katten hadden honger. En hij was eenzaam... Hij had gedacht dat hij bij de Shadowclan wel een gelijkgestemde kater of poes zou vinden, maar niets leek minder waar. Het was duidelijk dat hij zich nog moest bewijzen voor hij een volwaardig lid van de Shadowclan zou zijn. Elke dag weer was Graveyard op zoek naar een vriend, en naar een manier om zichzelf te kunnen bewijzen. Langzaam drong een geur tot hem door. Er was iemand in de buurt! Hij stelde zich verdoken op, niet wetende of de poes die in de buurt was vriend of vijand was. Hij was alert en gevechtsklaar.