Rustig liep de abessijn door de Marshlands. Haar staart zwaaide wat heen en weer, waardoor hier en daar wat blaadjes opwaaide. Ze droeg een grote specht in haar bek, deze had ze een tijdje geleden gevangen. Even legde ze het dier weg en begon het bloed van haar poten te likken. Toen ze hier mee klaar was begon ze aan haar lippen en de rest van haar vacht. Kort er na rekte ze zich nog helemaal uit, een geeuw verliet haar bek. Het was nog donker toen ze vanochtend op jacht ging. Dit had ze beter niet kunnen doen, hierdoor kon ze haar ogen amper open houden. Ze pakte de specht weer op en liep verder. Doordat ze zo moe was lette ze niet erg goed op en liep het drijfzand in. Ze merkte dat haar poten steeds zwaarder werden, maar toch had ze niet door dat ze in het drijfzand liep. Op een gegeven moment stopte ze haar pas, bijna viel ze in slaap. Haar kop hing wat naar beneden en haar ogen waren gesloten. Even later opende ze haar ogen weer en merkte dat ze tot haar buik het drijfzand was in gezakt. Oh nee hè! Ze kon hier onmogelijk alleen uitkomen, dus moest ze wel om hulp vragen. Dit was echter iets dat ze niet graag deed. Ze keek in het rond, in de verste verte geen andere kat te zien. Fantastisch... ze kon hier nu echt niet meer uitkomen. Haar hoop verdween als sneeuw voor de zon. Tot ze iets in de struiken hoorde ritselen. Snel stak ze haar neus in de lucht en snoof de omgevingsgeur op. Een andere kat, dat is mijn redding! dacht ze toen ze een andere kat rook. ''Hallo? Is daar iemand?'' zei ze voorzichtig maar wel zelfverzekerd.