Dewkit trippelde rond door de nursery. Nog steeds waren ze onder de hoedde van hun moeder. Nog niet veel naar buiten, nog geen apprentices. Ze verlangde naar de dagen waarin ze door het bos kon rennen. Zonder het te vragen sloop ze snel naar de ingang en verdween naar buiten. Het kamp was al groot, hoe enorm zou het bos dan wel niet zijn! Haar blauwe ogen keken zich uit, alsof ze hier voor de eerste maal was. Vrolijk draafde ze naar een hoopje bladeren. Ze dook ineen, wiebelde even met haar achterpoten, spande daarna haar spieren aan om met een krachtige sprong in de bladeren te vallen. Een krachtige sprong voor haar grootte dan. Wild sloeg ze met haar kleine witte pootjes om zich heen. Er begonnen zich al ringen te vormen op haar staart en poten. Zou ze later tabbystrepen krijgen net als haar moeder? Het was maar heel even dat dit haar afleidde. Na een seconde sloeg ze weer tegen een blad die omhoog werd gedragen door de wind. Dewkit vloog er achteraan. Steeds als het blad een stukje lager kwam sprong ze ernaar, klauwtjes uitgeslagen. Maar telkens miste ze. Plotseling nam het blad een duikvlucht, dus Dewkit versnelde haar pas en dook ernaar. De triomf van het vangen bleef niet lang. Ze had niet gezien dat er iemand stond en knalde daar vol tegenaan. Samen met de andere kat, een kitten, rolde ze over de grond door het kamp. De zon scheen op haar witte vacht, ze maakte zachte kreungeluidjes als haar ledematen de grond weer raakte. Uiteindelijk waren ze uitgerold. Dewkit sprong op en schudde de aarden en het zand uit haar witte vacht, die nu helemaal door elkaar zat. Na een snelle lik over haar borst keek ze de andere kitten aan.