Rustige pootstappen klonken over de vlakte, tussen het hoge gras was een gitzwarte kater goed te zien, hij was niet bepaald klein maar ook niet bepaald groot. Kirito stak zijn hoofd in de lucht en snoof alle geuren goed op; een stinkende geur van een clan, iets wat hij altijd heeft gehaten, in een groep leven en je rond laten commanderen. Nog twee andere geuren kon hij ruiken, de ene van katten en de andere van prooi, verse prooi. Al lopen en zijn neus in de lucht kroop hij op de geur af en stap na stap werd die steeds sterker en na een tijdje lopen had de gitzwarte kat uitgevogeld tot welke prooi die toebehoorde, een kraai. Op een steen, iets van twintig vossenlengtes verder zat een kraai aan iets te pikken en aan die geur te ruiken was het kraaienvoer. De kraai was zo aandachtig bezig met het vlees uit het verrotte vlees te vissen dat die Kirito, die steeds verder sloop, niet opmerkte. "nog een klein stukje" dacht hij bij zichzelf, toen hij nog twee konijnenlengtes van de kraai weg was sprong hij uit het gras en zette Kirito zijn vlijmscherpe tanden in de nek van de kraai. De laatstgenoemde probeerde nog weg te vliegen maar stortte vrijwel meteen weer neer zoor het gewicht van de kater niet nog steeds aan zijn nek hing. Kirito zag in dat het zo niet ging werken, liet zijn nagels uitschieten en begon de kraai te bewerken met een paar diepen diepe sneeën. Na een klein tijdje begon de kraai het op te geven en viel met een luide klap o pde grond, met hongerige oassen kwam de gitzwarte kater van de kraai af en zette zijn tanden erin om de veren eraf te plukken. Waneer dat lange kwarwei klaar was zette de kater opnieuw zijn tanden erin en scheurde een stuk van de kraai af die hij met genot op at, doordat hij te druk was met eten merkte Kirito niet dat er nog iemand anders was.