Een zachte grom verliet haar bek. Als dat mormel niet snel op hield met dat gejank zou ze wat gaan beleven. Moony staarde de jonge zwart witte poes fel aan met haar grote groene ogen. Ha, Angelica was vergeten haar hok dicht te doen, dus van dat stomme ijzeren hekje had ze toch geen last. Een nadeel was wel dat het hok van de poes potdicht zat, dus dat was lastig. Maar Moony's slanke dunne pootjes pasten daar prima doorheen, als ze maar niet gingen trillen van woede.
Terwijl Moony daar zo op heftige plannen zat te broeden om de poes uit te roeien, kwam Angelica, het hulpje van de dierenarts, weer langs en deed de buitendeur open. "Poeh, eindelijk wat lucht." mompelde het meisje, en liep vervolgens gewoon weer weg. Moony knipperde met haar ogen, en zag een buitenkansje om weer eens even die rare katten met hun clans te gaan irriteren. Iets te onvoorzichtig stapte ze uit haar hokje over op de houten plank rechts, en ze viel bijna. Ze dwong zichzelf kalm te blijven, en zette haar nagels in het hout vast. Iets voorzichtiger nu, sprong ze er af en wandelde naar buiten.
Het was best koud nu, ook al beweerde iedereen dat het in de lente warm was, Moony wist wel beter. Ze zag een flinke bessenstruik, en begon met haar vacht langs de bladeren te schuren. Zelfs de beste clankat kon in de verste verte niet ontdekken dat ze een 'poesipoes' was. Oh wat haatte ze dat woord, en alles wat daarmee te maken had. Hoeveel zou ze er niet voor over hebben om alleen in het bos een rustige ouwe dag te kunnen hebben. Vlakbij ving ze een eerste geur spoor op. Ze glimlachte en ging zitten. Zo zouden ze haar we vinden. Het enige pleziertje in haar leven kon beginnen.