Hoofdstuk 2
Die avond ging ik vroeg naar bed.
Niemand wist waar mijn vader gebleven was, en ze wilden er ook niet over praten. Ik lag in mijn bed te woelen, en probeerde niet te veel aan Ayrish te denken.
‘Hij zal er morgenochtend wel zijn.’ sprak ik mezelf moed in.
Ik geloofde mijn eigen woorden niet eens.
Het was stikheet in het kasteel, en ik kon de slaap echt niet vatten. Uiteindelijk viel ik dan toch in slaap. Maar 3 uur later werd ik alweer wakker.
Net toen ik me begon af te vragen wat mij had gewekt, hoorde ik stemmen in de gang. Geschrokken dook ik onder mijn lakens. Mijn hart klopte als een bezetene en ik kneep krampachtig in mijn kussen. Was ik dan zo laf dat ik voor alles bang werd, vroeg ik me af. Maar ik had toch een naar voorgevoel.
Wie waren dat?
Wie liep er in hemelsnaam midden in de nacht nog rond?
Ondanks dat ik doodsbang was, werd ik nu toch ook nieuwsgierig. Uiteindelijk hield ik het niet langer vol zo.
Geheel tegen mijn verstand in, stapte ik uit bed.
Ik had het idee dat mijn hart zo’n honderd keer per seconde sloeg toen ik de deur opende. Meteen werd ik verblind door fel licht. Ik knipperde even met mijn ogen.
Iemand had kaarsen aangestoken. Dan kon mijn vader hier toch niet van op de hoogte zijn?
Maar ik had het mis: Daar stond mijn vader, te midden van allemaal donker geklede mensen. Ik kon hun gezicht niet eens zien. Het leek me ineens toch niet zo verstandig om mijn eerste plan uit te voeren, en mijn vader luidkeels te gaan begroeten.
In alle opwinding had ik mijn lip kapot gebeten. Ik proefde het bloed, en kreeg de neiging om het uit te spugen. Toch kon ik niet stoppen met bijten.
Ineens draaiden ze zich op, en liepen op mijn slaapkamerdeur af.
Verbijsterd schoot ik zo snel en stil mogelijk mijn bed weer in. Wat waren ze van plan?
‘Neem maar afscheid van je dochter, Lord Ayrish Coston!’ klonk het spottend. Ik kneep mijn ogen stijf dicht. Wat waren ze van plan? Wat waren ze toch van plan?
Ik hoorde ze op me af lopen, ze dingen tegen elkaar fluisteren, en ik voelde hun blik die voortdurend op me rustte.. Ik voelde dat Ayrish mij een kus op mijn voorhoofd gaf. Ik dacht dat ik nu elk moment kon flauwvallen, maar het gebeurde niet.
Toen waren ze weg.
Ik had geen idee hoe lang ik stil was blijven liggen. In elk geval waren ze allang mijn kamer uit toen ik mijn ogen openden. Verward keek ik rond.
Wat hadden ze bedoeld met ‘Neem maar afscheid van je dochter.’? Waarom had het zo gemeen geklonken?
Ik wilde er niet over nadenken. Maar het was belachelijk om te doen alsof er niks gebeurd was.
Dus stapte ik weer uit bed, om maar iets te doen te hebben. Toen viel mijn oog op een opgevouwen papiertje.
Ik hurkte, en pakte het op. Met trillende handen vouwde ik het papiertje weer open.
‘Narvána.’
Dat was het enige dat erop stond. Ik had er wel eens van gehoord. Men zei dat het een stadje was in het vijandelijke gebied. Ze noemden het een spookstad.
In de 17 jaar dat ik hier al op aarde rondwandelde, had ik nog nooit gehoord wie die vijand was.
Ondanks dat mijn kennis over Narvána bagger was, had ik het idee dat ze mijn vader daarheen brachten.
Ik wist niets zeker, maar ik besloot morgen langs mijn neus weg eens aan de staljongen te vragen hoe je daar kwam. Die scheen daar op de een of andere manier veel vanaf te weten.
Ik ging weer in bed liggen, en legde het papiertje onder mijn kussen. In de verte sloeg de kerkklok 3 uur. Ik kon die nacht niet meer slapen.
“Hallo Jack!” riep ik opgewonden de stal in.
“Goedemorgen Lady Lynn, wat brengt u hier?” hoorde ik, en nog geen 3 tellen later stond de staljongen zelf voor mijn neus.
Ik aarzelde even. Moest ik maar meteen vragen wat Narvána was? Ik besloot het toch nog even uit te stellen.
“Och, niks belangrijks hoor...” antwoordde ik vaag, en was blij dat hij niet verder vroeg. “Ben je nog altijd zo lang?” zei ik daarna plagend en keek in zijn bruine ogen.
Eigenlijk was het flauw van me om dat te zeggen, want dat hij bijna een kop groter was, kwam vooral doordat ik zo klein was.
“Nog altijd zo klein, Lady Lynn?” was zijn antwoord dan ook. Ik zuchtte, en ging op een bankje zitten voor de stallen.
“Hoe gaat ‘t met je vader?” informeerde ik. Jack ging naast me zitten, en zei dat hij er wel redelijk aan toe was. Zijn vader was ernstig ziek, en niemand wist wat er precies aan de hand was.
We praatten nog een tijdje door, maar na een tijdje kon ik niet langer meer wachten, en vroeg naar waar ik al de hele tijd naar wilde vragen.
“Zeg eens, zou jij me meer kunnen vertellen over Narvána?”
“Narvána? Wat wilt u met die informatie?”
Ik haalde mijn schouders op. “Misschien weet je al dat mijn vader sinds gisterochtend niet meer thuis is gekomen, terwijl dat wel zou moeten. Nou, vannacht hoorde ik stemmen op de gang, en dus ging ik kijken.” ik keek Jack even aan of hij het nog kon volgen. Hij knikt, en gebaarde dat ik verder mocht.
“De kaarsen waren aangestoken! En mijn vader was omringd door donker geklede mannen. Ik weet ook niet wat ze precies zeiden, maar op een gegeven moment ving ik zoiets op als: ‘Neem maar afscheid van je dochter.’, en dat soort dingen!” ik stopte weer even, en hapte ongelukkig naar adem.
“Dat zei ‘ie! Ze kwamen mijn kamer binnen, en even later waren ze weer weg. Ik ben opgestaan, en heb in mijn kamer een briefje gevonden waar alleen maar Narvána opstond. Dus ik dacht... ik dacht... dan hebben ze vast mijn vader daarheen gebracht...” eindigde ik mijn verhaal, half fluisterend.
“Maar Lynn toch, dat weet je helemaal niet zeker!” zei Jack troostend, en sloeg een arm om mijn schouders. Het viel me niet eens op dat hij geen ‘Lady’, en ‘u’ meer zei.
“Jawel, ik weet het wel zeker!” riep ik uit. Ik voelde mezelf rood worden, en probeerde mijn woede te onderdrukken. Na een tijdje bedaarde ik weer enigzins, en staarde voor me uit.
“Maar wat wil je dan doen, Lynn?”
Ja, wat wilde ik doen? Wat kon een klein meisje zoals ik uitvoeren tegen een ontvoering waarvan ik enkel dacht te weten dat deze werkelijk plaatsvond? Maar ik had geen zin om op te geven, want ik wist in elk geval wel zeker dat ik het nooit zou volhouden te moeten wachten.
“Erheen rijden. Kijken. Ik weet het niet, er móét iets gebeuren en omdat niemand anders dat zal doen, doe ik het zelf.” zei ik resoluut.
Jack knikte langzaam, en keek me toen weer aan.
“Je bent er echt niet vanaf te brengen hé? Besef wel dat het tegen alle regels in is, en dat het best wel dom is om te doen. Maar goed, dat moet je zelf weten.” dat was het enige dat hij zei. Het klonk teleurgesteld. Misschien was hij ook wel teleurgesteld in me, dat ik erheen wilde.
Het bleef ijselijk stil, en niemand van ons tweeën wilde de stilte verbreken.
“Je gaat zeker ook niet mee dan...?” vroeg ik uiteindelijk maar. Ik hoefde eigenlijk niet eens op antwoord te wachten, ik wist het toch al.
Jack schudde zijn hoofd. “Nee, ik geef je slechts een enkele tip mee.” hij rommelde in zijn zak, en haalde een briefje tevoorschijn. Ik pakte het van hem aan, en vroeg of ik het mog openmaken.
“Nee, nee, pas als je Whitedoll uit bent. Als je dan toch gaat, moet je maar zo snel mogelijk gaan. Veel geluk.” sprak hij toen haastig, stond op en liep de stallen snel weer in.
“Wacht! Waar staat Breeze?” riep ik hem na. Jack draaide zich nog eenmaal om.
“Oh nee, ik zou niet op je mooie merrie gaan, daar is ze echt niet geschikt voor. Ik heb nog wel een kleine bruine pony staan voor je, die niemand hebben wil.” en met deze woorden liep hij weg.
Ik zuchtte. Waar was ik aan begonnen?
Alleen kon ik dit al helemaal niet tot een goed einde brengen.
Ik kon natuurlijk het beste in de nacht vertrekken, dus had ik nog de hele dag de tijd om de spullen klaar te leggen.
Toen ik de laatste hand aan mijn voedselvoorraad had gelegd, vroeg ik me toch ineens af waar ik nu eigenlijk mee bezig was. Vanbinnen had ik al lang besloten dat ik zou gaan, maar het leek alsof ik nu pas besefte wat dat betekende.
Ik zou iedereen hier voorlopig niet meer zien, en waarschijnlijk nooit meer, tenzij ik nog terugkwam van mijn zoektocht.
‘En dat zal toch niet gebeuren.’
Het avondeten bestond uit gebakken aardappeltjes en een taaie lap spek, omdat de kok ziek was. Ik was bijna de enige die het weg kreeg, en zodra het mocht, sprong ik op van mijn stoel, en schoot de gang in. Ik had nog een boek nodig over Narvána.
Ik wist precies de weg naar de bibliotheek.
Derde deur links, trap op, eerste deur rechts, trap af, laatste deur rechts....
Ik gooide de deur open, en staarde geschrokken naar het schouwspel voor me.
De twee wachters lagen temidden van plassen bloed op de grond, met wijd opengesperde ogen. Hun hart was doorboord door lange speren, en bij een van de twee was een vuil doek gebonden, als een vlag.
Voorzichtig stapte ik om het bloed heen, en staarde naar de vlag. Het kwam geen moment in me op dat de moordenaar of moordenaars nog steeds in de buurt konden zijn. Ik stak mijn hand uit, en trok het doek van de speer.
Zwart, met in het midden een rode draak.
Ik herkende de vlag echt niet, hoe hard ik ook mijn best deed.
Een paar tellen lang bleef ik verbijsterd naar de lijken staren, en toen rende ik met een gil de bibliotheek uit.
Trap op, vijfde deur links, trap op, derde deur links...
Nog geheel in shock liet ik me op mijn bed vallen, en bewoog me een hele tijd niet meer.
Het rustigste plekje van het kasteel was nu ook verstoord door de oorlog.