Bilbo sloop door de bosjes. Hij was opzoek naar een prooi. Aangezien het Leaf-Bare was en de meeste prooien een winterslaap hielden of doodvroren kon dat nog lang gaan duren. Hij snuffelde wat rond. Geen prooi te bekennen. Maar wel iets anders. Een andere kattin. Misschien wel een mooie poes... Maar nu eerst een prooi. Hoe kon je nou je charmes in de strijd gooien met een lege maag? Een klein bruin stipje in de witte sneeuw trok zijn aandacht. Hij rook er even aan en trok zijn snuit gauw weer terug. Bah, hermelijnen keutel. Dat zijn geen fijne prooien en weinig vlees... Hij zou nog even verder zoeken. Waren er nou maar sappige konijntjes... Een aangename geur drong zijn neus binnen. Duif! Hij keek naar de boomtoppen, en ja, daar zat een dikke duif een beetje te doezelen. Zo stil als hij kon klom Bilbo de boom in. Eenmaal op de tak had de domme duif nog niets in de gaten. Door het harde werken in de kou was hij helemaal uitgeput. Dus nu zat hij even te dommelen terwijl hij veilig hoog in de bomen zat. Althans, hij dacht dat hij veilig was. Maar niemand is veilig voor een hongerige Bilbo. Bilbo sloop naar hem toe, en met een genadige beet was het beest dood. Snel schrok hij het hele beest naar binnen. 'Hèhè, na zo'n maaltijd kan ik wel een dutje gebruiken!', Zij hij tegen zichzelf. Hij voegde de daad bij het woord en ging liggen op de tak. Hij sloot zijn ogen en viel al snel in slaap
Langzaam opende Bilbo zijn ogen. Hij was in de hemel! Overal waren dikke konijnen en muizen en, het allerbeste, poezen! Ze aanbidden hem, en gaven hem hun eten. Er was een poes die dat niet deed. Ze zat alleen maar. Toch moest hij steeds naar haar kijken. Ze was zo mooi....
Met een schok werd Bilbo wakker. Hij verlangde terug naar de droom, waar al dat heerlijke eten was. Ondanks de duif had hij nu al weer honger. Hij sprong behendig uit de boom en landde keurig op de grong. Hij besloot een stukje te gaan wandelen. Toen rook hij opeens een geur. Een poes! En niet zomaar een poes, een uit de ShadowClan. Bah, clankatten. Hij haatte clankatten. Toch besloot hij er op af te gaan. Na een eindje wandelen zag hij haar staan. Hij bekeek haar van top tot teen. Ze was helemaal zwart en redelijk mooi. Het werd een harde not om te kraken, maar hij ging ervoor. 'Hallo daar, schoonheid', zijn hij.