Het was nacht. De maan stond verscholen achter de wolken. Midden in een witte vallei van sneeuw zat een oranje poes. Haar hoofd hing naar beneden, net zoals haar staart. Ze zag er heel breekbaar uit, alsof ze ineens in tranen uit zou kunnen barsten. Honeymist wist dat dat ook zo was. Het liefst zou ze dat ook doen. Maar ze gunde het de andere niet. Ze gunde niemand ook maar een traan. Niemand! Niemand gaf meer wat om haar. En iedereen had ze daar altijd de schuld van gegeven. Maar het ergste was nog wel, het was haar eigen schuld geweest, besefte ze nu. Zij was degene die altijd nors was. Zij was degene geweest die altijd maar boos werd. En hoe dat kwam? Omdat ze dacht dat niemand haar aardig vond, of contact zocht. Vroeger was een verlegen poesje geweest, een vriendelijk verlegen poesje. Steeds meer was ze zichzelf gaan verachten. Ze kon niks, vond ze. En nu besefte ze dat ze echt niks kon. Toen wel, maar nu niet. Zacht geritsel verstoorde haar gedachten. Schichtig inspecteerde ze met haar ogen de omgeving. Was daar iemand?