Frostpaw stapte verbeten voort, terwijl de koude, kille wind nog steeds fel door zijn vacht sneed als de klauwen van een jager. Het voelde vreselijk. Waarom had hij nou weer het briljante plan gehad om in het water te springen? En nog erger, de andere kat mee te duwen in het water, meerdere malen. Zelfs een idioot kon zich bedenken dat dat een heel erg slecht idee was. Nu was Heathpaw ziek, hij misschien ook en zou Brindlepool vast heel erg boos op hen worden. Toch was hij nu al vastbesloten de schuld op zich te nemen, want het was immers ook zijn schuld in zijn ogen.
Hij keek eventjes wat verrast op toen een zacht gespin opdoemde uit de borstkas van Heathpaw en glimlachte toen voorzichtig. Hijzelf begon zich ook al ietwat koortsig te voelen. Daarom was het essentieel voor het katertje dat hij zo snel mogelijk de medicine cat den bereikte met Heathpaw. "Met elke stap zijn we veiliger.." Miauwde hij zachtjes. Hij kon de kampwanden nu al aanraken met zijn poten. Nu alleen nog naar de ingang en dat was nog maar een paar vossenlengtes. "Zelfs al zouden we nu plotseling neervallen, dan zouden ze ons vinden." Miauwde hij, optimistisch, waarna er weer een nieuwe nies ontsnapte uit zijn mond en neus. Uiteindelijk, kon hij gelukkig voet zetten in de kamp tunnel, maar deze was de smal om Heathpaw overeind te kunnen houden en te kunnen ondersteunen. "Ga jij maar eerst," Miauwde Frostpaw na een lichte twijfeling, "Ik zit vlak achter je."