De stank van rot en een teerachtige lucht was overweldigend. Het leek onlogisch en alles behalve realistisch dat een gebied dat tot omgeving van de slechten was gekroond ook werkelijk deze duisternis uitstraalde, maar het was werkelijk waar. Haar twee blauwe ogen waren tot spleetjes geknepen en lieten hierdoor vervaarlijk weinig zicht zien, maar het hielp gedeeltelijk tegen de mistige waas die tegen haar netvliezen leek te drukken. De geur van anderen dieren bleef tijdelijk ongekend - de lucht van het moerasachtige gebied domineerde deze. Op haar gemak werkte Mayleap zich door de Marshlands. De witte vacht op de onderkant van haar poten werden gesierd door een modderige, donkerbruine kleur. Ook de kussentjes onder haar poten werden telkens geconfronteerd met doornachtige plantjes, maar aangezien ze hier vaak rond marcheerde was het een gewenning geworden. Ze kwam aan bij een stille plaats: een smal slootje waarin het water steeds verder trok naar een onbekende eindbestemming.
Beide voorste poten steunden op een rots die bedekt was met een dun laagje ijs die het ietwat bevroren water veroorzaakt had. Haar blik, die bezienswekkend dof was, stond gericht op de kabbelende water voor haar. Roofvogels die een ongelofelijke grote vleugels bij zich droegen schoten met gekras de rivier over, op weg naar hun volgende bezienswaardigheid die hun aandacht verdiende. Haar witte vachtharen die als een klitterige boel in natte sliertjes rondom haar lijfje hingen werden niet meegesleurd door de wind aangezien het tegen haar huid geplakt was, net als de normaal gesproken volle poezenstaart. Kleine golven die zich ontwikkeld hadden knalden tegen verscheidene rotsen aan waarmee de wand van het riviertje bedekt was, om vervolgens als geheel uit elkaar te spatten waardoor kleine druppeltjes haar vacht raakten. Binnen een uur was het weer omgewoekerd en hadden de donkere wolken weten te overheersen. Een gebrul was weer te horen wat zich al een poosje afspeelde, iets wat de wolken veroorzaakten en als een elektrische reactie reageerde hier een lichtflits op.
Er kwam beweging in het witte silhouet. Ze maakte een omdraaiende beweging zonder verder andere ledematen te bewegen dan haar vier poten en het weergalmen van gestap kwam op. Klak, klak, klak. Ook dit leek zich te herhalen, net als wat de lucht veroorzaakte met de regen, de zon en het onweer. Zonder te stoppen zou dit doorgaan totdat er van alles niets meer over was. Als een echo weerkaatste het geluid dat haar poten en nagels veroorzaakten alle kanten op om door het niets opgeslokt te worden. Even later stopte heel dit geluid en was alleen, net als daarvoor, het geguur van de wind en de schokkende geluiden van het weer te horen. Mayleap staarde naar het begin van een pad wat omringd was met bomen, aangezien daar een nieuwe schim voordeed. Roerloos, zoals altijd, werden haar ogen iets vernauwd tot spleetjes om de details te kunnen zien - iets wat mislukte. Haar ogen die hun glans van vroeger verloren waren staarden nog steeds in het niets, wachtend op enige vertoning van de nieuwkomer. Ze begon weer te lopen. Met sluipende, soepele bewegingen liep de geravende poes vooruit, haar donkerblauwe ogen nog steeds nauwgeknepen op de inmiddels gevormde kat. Haar staart die nat was geworden van de regen en dun van alle obstakels die ze overwonnen had zwiepte dominant hoog staand achter haar bewegende lichaam. Haar oren - wat er nog van over was - richtten zich iets naar achteren, de zoals altijd doodse Mayleap opstellend. Nietszeggend liep ze door, haar ogen als twee minuscule puntjes gericht op de gedaante.
(Open voor iedereen.)